Silvia Federici (3) de sociale strijd in de middeleeuwen
Home

Silvia Federici (3) de sociale strijd in de middeleeuwen

Silvia Federici (3) de sociale strijd in de middeleeuwen

De sociologische en antropologische invalshoek van Federici maakt duidelijk dat de sociale strijd in de middeleeuwen niet als doel had de hele maatschappij omver te werpen en van nul af aan te heropbouwen. Mensen wilden meer controle over de meerwaarde van hun arbeid. Vrouwen streefden naar gelijke toegang op de arbeidsmarkt en naar gelijkwaardigheid binnen het gezin. De arbeid voor de reproductie was nog niet afgescheiden van de productiearbeid.

Vrouwelijke metsers die een ringmuur bouwen - Frankrijk 15de eeuw-play
Vrouwelijke metsers die een ringmuur bouwen - Frankrijk 15de eeuw

Tijdlijn

Tijdlijn middeleeuwen
Romeinse tijd middeleeuwen Nieuwe tijd
476 vroege middeleeuwen hoge middeleeuwen tot 1270 hoge middeleeuwen tot 1492
400 500 600 700 800 900 1000 1100 1200 1300 1400 1500
476 Val van het West-Romeinse rijk
Grote Volksverhuizing (±375-±577) Vikingen (793-1066) Kruistochten (1095-1291)

Waar ging de strijd over?

  1. De positie van de vrouw op het feodale land kan niet als een statische realiteit worden beschouwd.

    De macht van vrouwen en hun relatie tot mannen werden te allen tijde bepaald door de strijd die hun gemeenschappen voerden tegen de landeigenaren en de veranderingen die deze strijd teweegbracht in de meester-knecht-relatie.

    In de middeleeuwse samenleving stonden de relaties binnen de gemeenschap boven die van de familie. En zoals we in de vorige les al gezien hebben, werden de meeste taken die vrouwelijke lijfeigenen uitvoerden (wassen, spinnen, oogsten en verzorgen van dieren op de (ge)meenten in samenwerking gedaan met andere vrouwen.

    Dat wil zeggen, zegt Federici, de seksuele arbeidsverdeling niet discriminerend was, maar eerder een bron van macht en bescherming voor vrouwen. Het was de basis van een sterke vrouwelijke solidariteit die vrouwen in staat stelde op te staan ​​tegen mannen, zelfs als de kerk de onderwerping van vrouwen aan mannen predikte, en dat kerkelijk recht het recht van de man om zijn vrouw te slaan goedkeurde.

    Er zijn recentelijk vele uitstekende studies over vrouwen in de middeleeuwen gepubliceerd door een nieuwe generatie feministische historici. Het daarin om een beschrijvende analyse die gericht is op de grote thema's in het sociale leven van vrouwen: de moeder, de arbeidster, vrouwen in plattelandsgebieden, vrouwen in steden, enz. Maar vaak worden die thema's behandeld zonder rekening te houden met de sociale en economische veranderingen en de sociale strijd.

  2. De boeren wilden de controle behouden over hun meerwerk en meerproductie
    Dat ging over deze zaken:
    1. het aantal dagen dat een boer of een lijfeigene op het land van de meester moest werken;
    2. het gebruiken van de oven of de molen van de heer;
    3. legerdienst;
    4. het gebruik van braakliggend land;
  3. Strijd tegen belastingen en lasten opgelegd door de rechterlijke macht van de adel
    1. mainmorte (dode hand): een belasting op het sterven van een lijfeigene;
    2. formariage: belasting te betalen bij het huwelijk van twee lijfeigenen van het zelfde landgoed;
    3. het recht op het beste veedier bij overdracht van een erfenis;
    4. taille: willekeurige belasting door de heer opgelegd;
    5. tienden (dîme);
  4. Onzichtbare vormen van weerstand
    1. geveinsde in-, toestemming;
    2. ik wist het niet dat het moest;
    3. kleine diefstallen, trafiek, stroperij;
  5. De rol van de rechtbanken
    Het was niet gemakkellijk om in de middeleeuwen een sociaal contract te doen naleven. De rechtbanken speelden in voordeel van de heren maar de boeren leerden er ook gebruik van maken. Ze kregen er ook verstand van. Een twistpunt werd al snel een rechtsgeding.
  6. De uitvinding van tradities (gewoontes, customs, coûtumes) werd een algemeen gebruik in de conflicten tussen horigen en heren.

Hoe liep die strijd af?

  1. Politiek gezien was het eerste gevolg van de lijfeigenenstrijd de toekenning aan vele dorpen (vooral in Noord-Italië en Frankrijk, maar ook in Vlaanderen) van privileges of charters. Deze legden de lasten vast en verleenden een zekere graad van autonomie in het beheer van de dorpsgemeenschap. In sommige gevallen zelfs een echte vorm van lokaal zelfbestuur.

    Deze handvesten bepaalden de boetes die konden worden opgelegd door de seigneuriale rechtbanken en stelden regels voor de procedures vast, waardoor de mogelijkheid van willekeurige arrestaties of ander misbruik werd geëlimineerd of verminderd.

    Ze verlichtten ook de verplichting van lijfeigenen om dienst te nemen als soldaten. Ze schaften de taille af of beperkten die. Ze verleenden vaak de vrijheid om een marktkraam te houden (tenir étal), dat wil zeggen om op de lokale markt te verkopen en in sommige gevallen zelfs het recht om het land te vervreemden.

    Tussen 1177 en 1350 werden alleen al in Lotharingen 280 charters verleend.

  2. Monetarisering van het economische leven

    1. Geld maakt vrij?
      Het belangrijkste resultaat van het conflict meester-horige was de omzetting van de herendiensten (corveée, nu nog karwei) in geldbetalingen (renten in geld, belastingen in geld).
      Dat was het begin van het einde van de lijfeigenschap (horigheid).
      Maar zoals heel dikwijks gebeurde, beantwoordden deze overwinningen van de horigen slechts gedeeltelijk aan de oorspronkelijke eisen. De omzetting van herendiensten in geld leidde af van de oorspronkelijke doelstellingen (zie hierboven) van de strijd en trad op als middel van sociale verdeeldheid die uiteindelijk bijdroeg aan het uiteenvallen van de feodale dorpsgemeenschap.

    2. Proletarisering
      1. Deze omzetting van herendienst naar betaling in geld leek een grot stap op weg naar een economische en persoonlijke onafhankelijkheid want de heren verloren een groot deel van hun zeggenschap over de horigen toen ze niet meer direct afhankelijk waren van hun arbeid. Maar de boeren die slechts enkele morgens (arpent, oude landmaat, de grond die men in één morgen kon ploegen) bezaten moesten lenen om hun herendiensten in geld te kunnen betalen. Ze kwamen in een chronische schuld terecht en beleenden bijvoorbeeld hun toekomstige opbrengsten. Velen van hen verloren uiteindelijk hun lap grond.

        Vanaf de 13e eeuw, toen de omzetting van herendienst in geld zich over West-Europa verspreidde, verdiepte de sociale verdeeldheid in landelijke gebieden en onderging een deel van de boeren een proces van proletarisering.

      2. Voor de boeren werd het moeilijk een onderscheid te maken tussen het werk dat ze voor zichzelf deden en het werk dat ze voor de heer moesten doen.
      3. Door de omzetting van herendiensten naar betaling konden de boeren nu ook onderling elkaar uitbuiten. Vrije pachters namen andere onvrije boeren als arbeiders in dienst en buitten ze uit. En zoals Marx het al zei, "in een verdere ontwikkeling kreeg geleidelijk aan het vrije boerenbezit de wind in de zeilen waarbij de boeren die vroeger in dienst stonden van een heer, zichzelf in dienst namen, en kapitalistische pachters werden (p. 52).

        De monetarisering van het economische leven kwam dus niet de hele bevolking ten goede, in tegenstelling tot wat de aanhangers van de markteconomie beweren. Georg Simmel bijvoorbeeld, verwelkomde de monetarisering als de voorbode van een nieuwe 'gemeenschap', die in de plaats kwam van de horigheid en die in het sociale leven de criteria van objectiviteit, rationaliteit en zelfs persoonlijke vrijheid introduceerde.

    3. Antisemitisme
      1. Door de verspreiding van deze nieuwe monetaire verhoudingen begon de kerk de gelddoctrine van Aristoteles, de steriliteit van geld1, te herzien. In die tijd, zegt Federici, begonnen de stelselmatige aanvallen op de Joden wanneer ze als geldschieters de concurrentie krijgen hun christelijke collega's.
      2. De markt en het geld verdeelden de boerenstand. De verschillen in inkomsten werden klassenverschillen. Er ontstond een massa armen die slechts konden overleven op basis van regelmatige schenkingen (p. 52).
    4. Vrouwen hadden het niet gemakkelijk (gediscrimineerd?) maar verkregen een nieuwe sociale autonomie
      1. De steeds groter wordende mercantilisering van het leven was nadelig voor vrouwen omdat ze minder toegang kregen tot het bezit. Een voorbeeld daarvan is de tertia. In de Italiaanse handelssteden verloren ze het recht op een derde van de erfenis van hun man.
      2. Vrouwen werden ook uitgesloten van het recht op het bezitten van grond, vooral weduwen en ongehuwde vrouwen. Bijgevolg stonden ze vanaf de 13de eeuw aan het hoofd van de beweging van de plattelandsvlucht, en waren ze het talrijkst onder de plattelandsmensen die naar de steden emigreerden. Vanaf de 15de eeuw vormden vrouwen een hoog percentage van de bevolking van steden. De meesten van hen leefden daar in moeilijke omstandigheden en hadden slecht betaalde banen als bedienden, venters, kleinhandelaars (vaak bestraft met boetes bij gebrek aan vergunning), spinners, leden van lagere gilden en prostituees. (p. 52)
      3. Maar het leven in stedelijke centra, een van de meest strijdlustige delen van de middeleeuwse bevolking, gaf hen een nieuwe sociale autonomie. Stadswetten hebben vrouwen niet bevrijd: weinigen van hen hadden de middelen om hun stedelijke vrijheid te kopen', zoals de privileges van het stadsleven werden genoemd.
      4. Maar in de stad werd de ondergeschiktheid van vrouwen aan de voogdij van mannen verminderd, omdat ze dan alleen konden leven, of met hun kinderen als gezinshoofd, of nieuwe gemeenschappen konden vormen, waarbij ze vaak hun huis deelden met anderen vrouwen.
      5. Hoewel ze over het algemeen de armste leden van de stedelijke samenleving waren, kregen vrouwen uiteindelijk toegang tot veel beroepen die later als mannelijke banen zouden worden beschouwd.
        In middeleeuwse steden werkten vrouwen als smeden, slagers, bakkers, kaarsenmakers, hoedenmakers, brouwers, kaarders en winkeliers. In Frankfurt, tussen 1300 en 1500 waren er ongeveer 200 beroepen met vrouwen. In Engeland hadden tweeënzeventig van de vijfentachtig gilden vrouwen in hun gelederen. Ze waren dominant in bepaalde gilden, waaronder die van zijde.
        In andere was de werkgelegenheid van vrouwen even belangrijk als die van mannen. Vanaf de 14de eeuw werden vrouwen ook onderwijzers of artsen en chirurgen en begonnen ze te wedijveren met universitair opgeleide mannen, waarbij ze soms grote bekendheid verwierven. Zestien vrouwelijke artsen, waaronder een aantal joodse vrouwen die gespecialiseerd waren in chirurgie of geneeskunde van het oog, waren in de 14de eeuw in dienst van de gemeente Frankfurt, die, net als andere stedelijke administraties, de bevolking een systeem van openbare gezondheidszorg voorzag. Vrouwelijke artsen, evenals vroedvrouwen of vroedvrouwen, waren in de meerderheid in de verloskunde, of ze nu betaald werden door het stadsbestuur of zelf in hun levensonderhoud voorzagen. Nadat in de 12de eeuw een keizersnede was ingevoerd, oefenden alleen vrouwelijke verloskundigen het uit. (p. 55)

De vraag die gesteld moet worden is wat had er moeten gebeuren opdat er geen slachtoffers zouden geweest zijn. Hoe komt het dat het helemaal anders is gelopen?

Noten

  1. Aristoteles had een absoluut negatieve houding ten opzichte van de accumulatie van geld als overkoepelende doelstelling in de economie. Hij beschouwde woeker en speculatieve handel als onnatuurlijke activiteiten die degenen die er bij betrokken zijn ontmenselijken.

    Net als zijn leermeester Plato, veroordeelt Aristoteles de accumulatie van geld. De rijkdom van woekeraars, dacht hij, bestaat uit gebakken lucht. Daarom is een dergelijke activiteit verwerpelijk.

    Maar Federici gaat niet dieper in op Aristoteles. Onder de basisprincipes van Aristoteles' economie zitten ook problematische denkwijzen:

    • Slavernij is de natuurlijke eigenschap van de samenleving. Daar moet je niet aan raken, en het vormt geen bedreiging voor de vrije burgers. Slaven waren immers buitgemaakte buitenlanders uit landen veroverd door de Grieken.
    • De noodzaak om de middenklasse te versterken door middel van de colonisatie van agrarische periferie en weer met behulp van slaven.
    • De bescherming van privé-eigendom. Aristoteles het bewijs daarvan zelfs in de dierenwereld.
    • De behoefte aan een agrarische economie en een terugkeer naar de landbouw.
    • Verbod op speculatie en woeker. Aristoteles zag het fundament van de economie in wat we nu een 'kleinbedrijf' zouden noemen.
    • Aristotels legde de nadruk op eerlijke prijzen, value-for-money .

JI
2022-02-07 11:50:03